Varkens in de veehouderij
99% van de 11,3 miljoen varkens in Nederland leven in luchtdichte stallen. Dat is niet altijd zo geweest, voor de tweede wereld oorlog leefde varkens doorgaans op gemende bedrijven, dat zijn boerderijen waar zowel landbouw als veeteeld plaats vond, op kleine schaal. In de afgelopen 70 jaar zijn bijna alle varkens uit het zicht van de maatschappij verdwenen. Het heeft geen zin om hierin schuldigen aan te wijzen, we waren er allemaal bij. Inmiddels is Nederland een welvarend land en weten we steeds meer over de levens van landbouwdieren. Om na te denken over de toekomst moeten we eerst leren over het verleden en op de hoogte zijn van het heden.
Industralisatie
Tot voor de Tweede Wereldoorlog hadden de meeste boeren een gemengd bedrijf. Dat betekend dat ze gewassen verbouwden en tegelijkertijd wat vee hielden. Een paar koeien, wat kippen en een groepje varkens. Een aantal gebeurtenissen zorgde er voor dat boeren zich genoodzaakt voelde om zichzelf te specialiseren. Uiteraard speelde de tweede wereldoorlog hierin een grote rol, maar ook de import van graan uit de verenigde staten, de eerste wereld oorlog, armoede en de economische crisis hadden hier invloed op.
De voedselproductie, en dus ook de veehouderij werd met name na de tweede wereld oorlog enorm geïndustrialiseerd, schaalvergroting, mechanisatie, en specialisatie werden door de overheid gestimuleerd. Ook de coöperatieve Rabobank, waar de boeren geld konden lenen en sparen, kwam in deze tijd tot stand, nog steeds zijn er heel veel boeren die leningen hebben bij deze bank.
Vanaf deze periode had de boer het niet meer alleen voor het zeggen, ze werden afhankelijk van banken en moesten zich conformeren aan de uitgezette routes van de overheid. De meeste boeren waren in deze tijd positief over het na-oorlogse beleid onder leiding van de minister van landbouw; Sicco Mansholt. Mansholt leidde de boeren uit de armoede, hij vond dat ze economisch rendabel moesten worden en net als iedereen recht hadden op een goed bestaan.
De economie floreerde, boeren gingen steeds efficiënter te werk en er was voedsel in overschot. Voor de dieren betekende deze vooruitgang helaas niet dat hun leven er op vooruitging. Het is niet zo dat dieren het standaard goed hadden op de kleinere gemengde bedrijven, maar na de oorlog keek men steeds meer met een zakelijke blik naar het dier. Economische belangen en opbrengst wogen zwaarder dan dierenwelzijn.
Luchtdichte stallen
Varkens verdwenen uit de openbare ruimte en werden geboren en grootgebracht in dichte stallen, om zo efficiënt mogelijk te kunnen werken hadden de dieren steeds minder ruimte.
De zeugen kregen hun biggen in kleine betonnen hokken waarin ze zich amper konden keren. Vervolgens kwam de introductie van de kraamkooi, nu konden de zeugen zich helemaal niet meer bewegen. De kraamkooi zorgde er voor dat de zeug niet langer per ongeluk op haar biggen ging staan of liggen. Toen verdween ook het stro uit haar hok, dat bleek te arbeidsintensief. In een aantal Europese landen is de kraamkooi inmiddels verboden, het geeft te veel ongerief voor het dier. In een kraamkooi wordt de zeug gedwongen om haar nest te bevuilen, van nature zou ze dit nooit doen, in een kraamkooi heeft ze geen keus. Ze kan haar biggen ook niet corrigeren, de biggen beginnen met elkaar te vechten of bijten de zeug, maar de moeder kan niet ingrijpen.
Wegen selectief fokken krijgen zeugen ook steeds meer biggen, waar ze van oorsprong 8-12 biggen voortbracht werden dat er na selectief fokken steeds meer, inmiddels zijn er worpen van 16 biggen, niet elke big zal overleven, gemiddeld halen 1 tot 2 biggen de slachtleeftijd niet. Van nature blijven de biggen 12 tot 17 weken bij de zeug, in de gangbare varkenshouderij blijven ze 3 tot 4 weken bij de moeder.
Omdat we steeds meer varkens zijn gaan houden, maar ook steeds meer waarde hechten aan het milieu, zitten de varkens in luchtdichte stallen. Hierdoor wordt de impact op het klimaat naar beneden gebracht, dit betekend wel dat de varkens volledig zijn afgesloten van de buitenwereld. Hoewel er veel wordt geïnvesteerd in klimaat beheersing binnenin de stallen blijft het voor de varkens een ongezonde leefomgeving. Er zit veel stof en ammoniak in de lucht, veel varkens hebben last van hun longen.
Omdat er is ingezet op een hoge productie tegen een lage prijs zijn er veel concessies gedaan op het gebied van dierenwelzijn, varkens hebben geen mogelijkheid tot wroeten, hun nieuwsgierigheid wordt niet gevoed, veel varkens raken verveelt en vertonen onnatuurlijk en agressief gedrag.
Het beter leven keurmerk
In 2007 introduceerde De Dierenbescherming ‘Het Beter Leven-keurmerk’, dit betreft een sterrensysteem voor vlees, kip en eieren. Het keurmerk maakt de mate van dierenwelzijn achter een product inzichtelijk. Producten met 0 sterren voldoen gewoon aan de Nederlandse wet, zo schrijft de wet bijvoorbeeld voor dat elk vleesvarken 80 vierkante centimeter leefruimte nodig heeft. Dieren die binnen een veehouderij systeem worden gehouden dat voldoet aan de normen voor 1 ster hebben een heel klein beetje meer ruimte, namelijk 20 vierkante centimeter meer per varken.
1 ster betekend dus vrijwel niets voor het welzijn van varkens, buiten 20 vierkante centimeters meer aan ruimte zit er een klein verschil tussen het afleiding materiaal dat de varkens wordt geboden maar daar blijft het dan ook bij.
Van alle varkens in Nederland worden 7 miljoen van hen gehouden op het niveau van 0 sterren, 4 miljoen van hen op het niveau van 1 ster en de overige 150.000 op het niveau van 3 sterren.
Toch is het systeem een waardevolle tool, de varkenshouder kan een betere prijs krijgen voor zijn of haar producten naarmate ze meer doen aan dierenwelzijn. De dierenbescherming is ook hard bezig aan een verbetering van de welzijnseisen, dit is echter een traag proces omdat er veel wordt gevraagd van de boeren, de banken en de overheid. Voor meer informatie over het Beter Leven Keurmerk, klik hier.
Toekomst
Inmiddels zijn er steeds meer mensen die op een andere manier nadenken over het houden van varkens, er moet meer aandacht zijn voor dierenwelzijn, varkens zijn geen zielloze wezens zonder enig zelf besef. Het is nu aan de consument, de politiek, supermarkten en de banken om de transitie verder op weg te helpen, er zijn genoeg (jonge) boeren die het bedrijf willen inrichten naar de behoeftes van het dier.